Breda Dichtbij blog nr. 4

Sylvia 1

Elke maand schrijf ik een blog voor Breda Dichtbij over de kunsten uit Breda. Dit keer laat ik de lezer een kijkje achter de schermen nemen van de ontruiming van ons ateliergebouw aan de Vlaszak. Ik trof daar vandaag Sylvia Thijssen aan die haar laatste werken in veiligheid bracht. Dat werd meteen een lekker kleurrijk geheel voor de camera.

Sylvia 2

Helaas ben ik nu wel mijn atelier kwijt en loop ik er een beetje met een dubbel gevoel rond.Ik tref nog een paar van mijn collega’s die met dezelfde gedachten rondlopen. Zoals Peter van Loon die een enorme hoop spullen heeft die hij nu moet zien te verkassen.

Peter

Hij gaat nu naar een winkel aan de Heuvel. Mijn eigen atelier is nu zo goed als leeg. Een dezer dagen rij ik nog een laatste ritje weg en dan ben ik klaar.

leeg

Hieronder kun je de volledige tekst lezen.

Het doek voor de kunsten aan de Vlaszak is gevallen.

Het laatste ateliergebouw in het centrum van de stad is leeg. De kunstenaars zijn weg. De stad uit. Maar niet allemaal. Een paar mogen tijdelijk, tegen betaling van een redelijke huur, een aantal lege winkelpanden gebruiken in de Houtmarkt passage. Tijdelijk, want ze moeten weg zodra zich een nieuwe huurder voor die panden meldt. Nu mogen ze de Houtmarkt passage opleuken omdat de crisis hier zichtbaar werd. Door de kunstenaars hier neer te zetten komt er nieuw (dringend noodzakelijk) publiek op de Houtmarkt passage af en zodra de kunstenaars hebben gezorgd voor een beter imago, en de gewenste doorstroom, kunnen de winkels, die zij nu vullen, weer verhuurd worden aan nieuwe winkeliers die hogere huren gaan betalen, en worden de kunstenaars weer op straat geschopt.

Het is een formule die al vele jaren uitstekend werkt. In de vastgoed sector wordt dit trucje al, vanaf de jaren ’80, met succes toegepast in gebieden waar de loop uit is en waar panden en grond in waarde dalen door verloedering en mismanagement. Je stopt er dan een paar kunstenaars in die ervoor zorgen dat er nieuw, beter, publiek op afkomt. Dan verschijnen aan de kunsten gerelateerde bedrijven, zoals galerieën, mode-ateliers, keramische ateliers, eigenzinnige restaurantjes etc. En vervolgens stijgt de waarde van de panden en de grond zodat je weer lekker kunt incasseren als zich nieuwe winkeliers aandienen. De kunstenaars, die hier voor de noodzakelijke ‘upgrading’ gezorgd hebben kunnen dan hun panden uitgezet worden zodat ook die panden weer aan fatsoenlijke winkeliers verhuurd kunnen worden en zo krijg je een win-win situatie voor de vastgoed branche waar de kunstenaars even van hebben kunnen profiteren omdat zij een lage huur mochten betalen.

Je kunt dit heel positief uitleggen maar ik heb er mijn eigen gedachten bij. Ook ik kreeg een winkel aangeboden maar ik heb dat geweigerd. Ik ben geen winkelier maar een schilder en ik voel er weinig voor om de vastgoed sector te helpen aan kapitaal en daar ook nog eens voor te gaan betalen. Nee, ik betrek tijdelijk een noodatelier, thuis, en wacht mijn tijd geduldig af tot ik weer in de stad een geschikt normaal atelier vind.

Hiermee lijkt een eind te zijn gekomen aan een mooi, maar ook luxe, convenant tussen de Bredase kunstenaars en de Bredase gemeente. Vroeger kon je, als organisatie voor het verhuren van betaalbare ateliers aan kunstenaars (voorheen VAK, nu CLIB (1, met de gemeente om de tafel om lege panden ‘om niet (2’ op te vullen zolang er geen geschikte bestemming voor gevonden kon worden. Je betaalde dan een heel lage huur zodat je zonder zorgen kon werken. Als zo’n pand dan uiteindelijk een nieuwe bestemming kreeg, zoals dat gebeurde met, bijvoorbeeld de oude Muziekschool aan de Haagdijk nr. 144, dan werd er een nieuw pand ter compensatie gezocht en kon je als groep kunstenaars overhuizen naar zo’n nieuw pand en weer zonder zorgen verder werken. Zo sneed het mes aan twee kanten. De gemeente was verzekerd van opvulling van lege gebouwen en de kunstenaars konden daar voordelig huren en werken. Het was een mooie constructie die in 1972 beklonken werd en die vele jaren uitstekend heeft gefunctioneerd.

Het grote voordeel wat hiermee behaald werd was dat academie-verlaters niet direct na hun studie de stad uittrokken maar hier bleven hangen omdat ze hier een fijn en betaalbaar atelier hadden. De gemeente had zo de garantie dat er in de stad kunst geproduceerd werd en de kunstenaars waren gegarandeerd van een uitstekende ateliervoorziening. Kunsten trekken bezoekers en kunstliefhebbers naar de stad en als de Bredase kunstenaar, bijvoorbeeld, deelneemt aan een tentoonstelling in Kassel dan zet hij daarmee niet alleen zichzelf maar ook de stad op de kaart. Daar wordt een stad als geheel altijd beter van en dit voordeel werkt ook door op de langere termijn.

Maar door de jaren heen veranderde de maatschappij en ook de constructie die de VAK met de gemeente overeengekomen was. Eind jaren ’90 werd dat al zichtbaar. Voorheen werden de zaken binnen de VAK afgehandeld aan de keukentafel van een van de bestuursleden en had men een telefoonnummer dat alleen op Dinsdagen tussen 14.00 u en 15.00 u. gebeld kon worden. Nu was de VAK uitgegroeid tot een professionele organisatie met een dagelijks bestuur, bestaande uit een voorzitter, een penningmeester, een secretaris, een bouwkundige, een jurist en enkele algemene bestuursleden, en had men de beschikking over een eigen kantoor, toen nog ondergebracht in het permanente ateliergebouw aan de Haagweg, met twee betaalde werknemers. De VAK beheerde elf ateliergebouwen en begon meer en meer te functioneren als een club die vergelijkbaar was met een woningbouwvereniging. Later werd de verenging een stichting en werd de naam in CLIB veranderd. Er kwam een vaste directeur en het kantoor werd uitgebreid met extra personeel.

Als ik dan terugdenk aan de keukentafel bij Jos Boetskes en het schrift dat hij hanteerde om alle lopende zaken te regelen zie ik een enorm verschil. De asbakken stonden op tafel en een rookmelder bestond toen nog niet. De academie was nog gevestigd in de St-Janstraat en bij gebrek aan grote bruisende flessen Liefmans, was er de Bommel als ‘place to go’. Mooie tijden, kan ik je verzekeren. Maar tijden veranderen en dus ook de kunstwereld in de stad. Hoewel we niet zo zeer met de stad zelf bezig waren liepen we dagelijks door het centrum en zorgden we wel voor de nodige artistieke ophef of protest. Je kunt het daarmee eens zijn of niet maar er gebeurde tenminste nog wat in de stad. Als je wat te melden had dan ging je naar de Grote Markt en daar stond je in de etalage van de stad. Voor iedereen zichtbaar en aanspreekbaar.

Onder leiding van Rudi Bosch begon de VAK te veranderen in een professionelere organisatie met een eigen kantoor. Hij was ook de man die, samen met Paul der Kinderen en Talke Sietsma, de stedelijke expositieruimte ‘De verruiming’ (aan de Markendaalseweg) oprichtte en Breda naar een hoger level bracht op het gebied van internationale kunsten en daar tevens een huiskamer vestigde voor de Bredase kunsten. Het was geen hoogdravend geheel maar Breda stond daardoor wel op de artistieke kaart. Daar kwam een eind aan toen er steeds meer panden van de VAK gesloten werden voor sloop of herbestemming. Er vielen in één jaar tijd drie panden in de binnenstad weg. Daarvoor in de plaats kwam toen het pand aan de Vlaszak. Dat was in 2006. En hoewel dat pand uitstekend geschikt was om de Bredase kunsten te laten bruisen werd dat door de brandweer verboden omdat het pand niet brandveilig genoeg was. Toen zag ik voor het eerst dat de Bredase kunsten echt ernstig in de knel raakten. De enige die een oplossing wilde forceren was wethouder Willems. Die zag de ernst van de situatie in maar die werd teruggefloten.

Door de crisis is ook de gemeente niet meer in staat om zomaar panden vrij te geven voor de kunsten. Om tekorten op de begroting niet te hoog op te laten lopen heeft de gemeente geen andere keuze dan de panden, en gronden waar die panden op staan, zo snel mogelijk van de hand te doen. De eerste scheuren in dit convenant waren al zichtbaar eind jaren ’90 toen energieprijzen zodanig stegen dat een ‘om niet constructie’, de gemeente geld ging kosten in plaats van dat men quitte speelde. Ik kan me nog herinneren dat alleen al de stookkosten voor een pand als de oude Muziekschool aan de Haagdijk, hoger waren dan de inkomsten uit verhuur. Tel daar het onderhoud aan een dergelijk groot pand bij op en je ziet wat ik bedoel. Er moest geld bij. En dáár begon de schoen te knellen. Een simpel rekensommetje leerde ons dat de kosten voor energie in de jaren ’70 beduidend lager waren dan aan het eind van de jaren ’90. Herstellingen aan een pand werden door ons zelf uitgevoerd, voor zover dat kon, en Piet Brouwers, van het gemeentelijk vastgoedbedrijf, kwam dan kijken of we het netjes gedaan hadden. Dat scheelde een slok op een borrel. Maar op zeker moment mocht dat niet meer. Er moest een bedrijf komen om die reparaties uit te voeren. Het mes sneed niet meer aan twee kanten en de gemeente moest lastige keuzes gaan maken. Maar een leegstaand pand beveiligen kostte nog veel meer. Om die reden was er toen nog geen echt probleem zichtbaar. We zagen er wel de vage contouren van opdoemen.

Aan de ene kant begreep men (gemeente) maar al te goed wat de kunsten voor de stad betekenden en aan de andere kant zagen de rekenmeesters een ongunstig verschil op de boekhouding. De crisis bracht uiteindelijk de klap met de hamer op de tafel. Toen het gordijn viel voor de Vlaszak, het laatste ateliergebouw in de binnenstad, was er geen compensatie meer mogelijk. De kunstenaars vallen nu in handen van de vastgoed sector en moeten afscheid nemen van de oude vertrouwde partner in nood, onze eigen gemeente. Jammer, maar begrijpelijk.

Het ateliergebouw aan de Vlaszak is nu ik dit schrijf zo goed als leeg. De laatste kunstenaars verhuizen hun zooi naar een andere bestemming. Het is zuur maar iedereen snapt het. Op de gang tref ik Peter van Loon. Het is dan eerste Kerstdag en zowel Peter als ik, zitten niet aan de kerstdis of andere baksels. We hebben ons handen vol aan de verhuizing. Peter gaat naar een winkelpand aan de heuvel. Ver weg van het centrum. Ik ga mijn laatste spullen naar huis brengen waar ik een noodatelier gevestigd heb. We nemen met gemende gevoelens afscheid van Breda (lees het centrum). Tijden veranderen en wij veranderen mee. We laten onze stad achter ons. Mogelijk voor goed, misschien ook niet. Ik gok maar op het laatste, want er is nog zo’n hoop over mijn stad te schilderen en te vertellen.

(1 VAK Vereniging Ateliers Kunstenaars. CLIB Cultureel vastgoed beheer Breda.

(2 ‘Om niet’ wil zeggen ‘tegen betaling van stookkosten etc. Soort van ‘anti kraak’ overeenkomst.

Thuisatelier op 8 December 2013

doopvont 3

Heel het weekeind heb ik thuis verder gewerkt aan mijn jongste werk met de doopvont uit de Grote Kerk van Breda. Het wordt een super gedetailleerd werk waar veel pielwerk in zit. Heel veel handelingen en dan schiet het maar langzaam op. Ik doe mijn best om nat-in-nat door te schilderen en dat lijkt te gaan lukken. Ondanks het enorm tijdrovende precisie schilderwerk.

 

Doopvont

doopvont 2

Als ik inspiratie zoek voor een geschikte ‘magische’ achtergrond voor een schilderij dan vind ik die in, of op, de Grote Kerk van Breda. Dit keer besloot ik om de monumentale doopvont te gaan gebruiken voor een wel heel bijzondere setting.

doopvont 1Op de foto, rechts, zie je mijn eerste olieverf schetswerk. Het wordt allemaal nog wat donkerder en mysterieuzer en het zou zo een scène kunnen zijn uit een Lord of the Rings-film.

De doopvont is zo’n ding waar je niet aan voorbij kunt als je door de Grote Kerk loopt. Ik liep al langer rond met het plan om dit monumentale geval te gaan schilderen en nu ik daarmee bezig ben vraag ik me af waarom ik dat niet eerder gedaan heb. Op doek ontstaat meteen een bijzonder mooi magisch plaatje. Het gaat een erg mooi spel van lichtval worden. Dat kan ik nu al zien.

Ik zit dit werk thuis te maken in mijn ‘noodatelier’. Om er alvast aan te wennen dat ik straks hele dagen thuis zit te schilderen. Maar de zoektocht naar en nieuw atelier gaat gewoon door. Nieuwe ruimtes dienen zich al aan.